Passend onderwijs zonder plannen
Een aantal jaren geleden zei professor Paul Frissen het volgende: “Tekortkomingen lijken we steeds minder te aanvaarden.We maken plannen, protocollen, lijsten, toezichtsystemen en arrangementen omdat er kennelijk een diep geloof is, als we het aan het papier hebben toevertrouwd, als we de regels hebben gestold, dat we dan klaar zijn voor de ramp, het risico en het leed.” Passend onderwijs lijkt wel het summum te worden van dit geloof. Handelingsplannen, groepsplannen en bijvoorbeeld ontwikkelingsperspectieven moeten ervoor zorgen dat iedere leerling op ongeveer hetzelfde moment de door het Cito en staatssecretaris Dekker bedachte doelen heeft bereikt. Lukt dat niet, dan is er iets mis met de planvorming, de instructie van de leerkracht of het leiderschap van de directeur.
Voor de gedachte dat ieder kind verschillend is, een ander ontwikkelingstempo en plafond heeft, lijkt geen ruimte te zijn. Professor Frissen noemt dit het maakbaarheidsdenken dat, jammer genoeg, ook ‘passend onderwijs’ heeft besmet. Maar gelukkig komt er langzaam maar zeker een tegengeluid op. Ons samenwerkingsverband heeft bezoek gehad van de Kafkabrigade. Deze brigade is ingesteld door diezelfde overheid om de bureaucratisering tegen te gaan. Deze Kafkabrigade heeft bepaald dat het maken van een ontwikkelingsperspectief voor elke zorgleerling ‘negatieve bureaucratie’ is. Goed om te weten, maar u heeft er weinig aan wanneer de inspectie op school komt. Maar het is een begin.
Ik weet nog dat ik 16 jaar geleden ‘locatieleider’ werd van een klein schooltje op het platteland. Zeventig leerlingen telde de school en die zaten voor bijna de helft in groep 7/8. In die tijd had ik als ‘locatieleider’ 1 middag ambulante tijd en de rest van de week stond ik voor de groep. Een groep met 34 leerlingen, onder wie Mirjam. Mirjam was geboren met een open rug. Ze had een eigen lesprogramma en had, als een van de weinigen in die tijd, al een eigen laptop.Met die laptop was altijd wel wat aan de hand en omdat ik zelf nog maar net een computer had, lukte het mij vrijwel nooit om het (rot)ding aan de praat te krijgen. Ook van het eigen lesprogramma van Mirjam kwam op papier niet zoveel terecht. De combinatiegroep, het leiden van de school en alles wat daarbij komt kijken, vroegen te veel tijd. Wat wel goed lukte, waren de gesprekken met Mirjam. Samen besloten we om de laptop achter in de klas te zetten en bedachten we een manier om om te gaan met haar motorische problematiek.
Dat lukte wonderwel. We hadden een soort van gebarentaal ontwikkeld waardoor ik Mirjam precies kon vertellen hoeveel regels, woorden en sommen ze moest maken, zonder dat de andere leerlingen doorhadden dat Mirjam niet alles hoefde te doen. Veel zaken deden we ook mondeling, gewoon even tussendoor. Zonder blokje en zonder vaste rondes. Vlak na de herfstvakantie kwam Mirjams moeder op school voor de tienminutengesprekken. De struise boerin beende naar binnen en opende het gesprek met de woorden: “Wat heb je met mijn dochter gedaan?” Ik schrok, maar weet niet meer of ik gereageerd heb, wel wat ik dacht: ‘niets’, en daar voelde ik me schuldig over. Maar de boerin vervolgde met verbazing in haar stem: “Ze gaat voor het eerst met plezier naar school!” Mirjam heeft twee jaar bij mij (echt zonder handelingsplan!) in de klas gezeten en het plezier was wederzijds. Na die twee jaar hoefde Mirjam niet naar de mytylschool, maar mocht ze naar het individueel beroepsonderwijs in de nabijgelegen stad. Een mooi ontwikkelingsperspectief…
Deze column is geschreven door
Herman Langhorst, Stichting Kindpunt
Herman Langhorst is voorzitter College van Bestuur Stichting KindPunt; kindcentraal onderwijs van 0 tot 12. Een stichting met vijf kleurrijke, breed toegankelijke scholen met een christelijke identiteit. Hij streeft naar optimale ontplooiing voor alle leerlingen binnen een veilig klimaat. Iedereen moet zich gerespecteerd en geaccepteerd voelen.